‘Jullie moeten maar beter een glas water bij de deur zetten ’s nachts.’
Het was het begin van een vreemde conversatie. En een al even vreemd gebruik dat we ons eigen zouden maken.
Een glas water als valstrik voor het kwaad
‘Waarom?’
‘Omdat het goed gaat met jullie zaak. En dat wekt afgunst op.’
‘Aha. En dus…’
Zucht.
‘En dus moet je ’s avonds een glas water neerzetten bij de deur. Op die manier kan het kwaad niet binnenkomen.’
‘Het kwaad?’
Weer een zucht. Van zoveel onwetendheid gaat hij nog net niet met zijn ogen rollen.
‘Ja, het kwaad. De vervloekingen, spreuken. Je weet wel. Las maldiciones.’
Wij weten het duidelijk niet.
‘En wat doe je met dat water ’s morgens? Opdrinken?’
‘Tuurlijk niet.’
Hij klinkt kwaad.
‘Dat gooi je meteen leeg. En het kwaad erbij.’
Zo simpel kan het dus zijn. Het kwaad buiten houden.
Ik geloof er niet in. De Echtgenoot ook niet echt. Maar we nemen het zekere voor het onzekere. We zetten braaf elke avond een glas water voor onze deur. We hebben het nog niet omver gelopen, wat al een prestatie is. En elke morgen gooien we het leeg, samen met het kwaad.
En kijk: het werkt.
Onze zaak hier in Costa Rica doet het lang niet slecht. We zijn niet vervloekt of verdoemd, en we stellen het wel. Ik kreeg zelfs een prijs, een tijdje geleden, ik haalde vandaag al voor de 2e keer op rij 1.667 woorden voor NaNoWriMo én ik stapte NIET op een slang. Of het met dat glas water te maken heeft, durf ik niet te stellen. Maar het kan geen kwaad. En onze omgeving hier maakt zich op slag een stuk minder zorgen om ons. Dat vind ik alvast de moeite waard.
Er zijn trouwens nog een pak meer zaken waarop we zouden moeten letten – bijgeloof wordt hier beschouwd als een serieuze zaak. Een fulltime bezigheid, zeg maar. Ik sluit dus niet uit dat ik binnen afzienbare tijd nooit meer schoenen koop voor de Echtgenoot en op sommige dagen de bananen maar eens laat staan.