Ik moet een jaar of tien, elf zijn geweest toen ik het woord voor het eerst hoorde: ornithologie.
Ik vond het zo mooi klinken, dat ik het prompt bij mijn hobby’s opnam. Al gauw stond het overal te prijken. In mijn dagboek, mijn schoolopstellen en de vriendenboekjes. Hobby: ornithologie. Ik ben nooit vies geweest van een beetje overdrijven. En bovendien vond ik het geeneens gelogen. Want ik zat al eens met of zonder verrekijker door het raam te staren. En daar kwam, behalve de kat van de buren en die mooie jongen van drie straten verder, af en toe een vogel in het vizier. Dus?
Van mussen, merels en kievits
Al gauw kon ik mussen en merels van een occasionele kievit onderscheiden. Dat waren dan ook de meest voorkomende vogelsoorten die onder mijn raam opdoken. Ik herinner me het onzalige moment waarop één leerkracht geïnteresseerd naar die bijzondere hobby van mij vroeg. Verder dan het stamelen van voornoemde soorten en een rooie kop ben ik nooit geraakt.
Ook de kunst om zoals mijn vader elke vogel niet alleen aan zijn pluimen, maar ook aan zijn gezang te herkennen, heb ik nooit onder de knie gekregen. Ik vond het bij tijden zelfs behoorlijk saai om vogels te spotten. Behalve op vakantie, uiteraard. Want tropische vogels waren indrukwekkender dan die van hier. Dacht ik.
Van de nood een deugd
Nu ik al een paar weken noodgedwongen weinig meer kan doen dan door het raam staren, ben ik daarop teruggekomen. We hebben dan ook de ideale tuin om hier in de Scheldemeersen te ‘ornithologen’ (want serieus! vogelen klinkt zó fout). Dit is wat ik de laatste weken heb zien voorbijfladderen of -zwemmen: reigers, aalscholvers, waterhoentjes, ganzen, eenden, meerkoeten, mussen, roodborstjes, merels, vinken, koolmeesjes, zwanen, eksters, een kiekendief, ijsvogels en kraaien.
Bovendien heeft de Echtgenoot gisteren een tafel in de tuin gezet, op een meter of drie van het raam waaraan ik zit te schrijven. En dus komen die beestjes hier gewillig voor mijn lens poseren. Ja, ja. Die foto’s zijn van mij.
Luxe-ornitholoog
Sindsdien heb ik er vrede mee om de hele dag zo goed als niets te doen. Met mijn knieën tegen de verwarming en het fototoestel en een kop koffie binnen handbereik. Ik weet het: dat is net iets te comfortabel om voor een echte ornitholoog door te gaan. Want die moeten natuurlijk in een koude, tochtige hut zitten of in een zompige gracht liggen of zich onder een doornenstruik schuilhouden.
Maar hé: ik ben tijdelijk beperkt. En ik denk niet dat mijn dokter of kinesiste akkoord zouden gaan met een soort survival in dit sneeuwlandschap.
Wisselende favorietjes
Vooralsnog fotografeer ik alles. Want ik heb niet echt één favoriete vogelsoort. Eerst had ik het vooral voor de koolmeesjes – schattig, kleurrijk en een tikje brutaal. Daarna hield ik meer van het roodborstje – een stuk schuchterder, en zo voorzichtig lief! Maar nu gaat mijn voorkeur alweer uit naar de pimpelmees. Terwijl ik twee dagen geleden nog niet eens wist hoe die eruitzag, laat staan dat ze hier in de tuin zat.
En kijk, vandaag zag ik er al drie. Wat dus eigenlijk wil zeggen dat je iets gewoon niet ziet als je niet weet dat het bestaat.
Hoe zot is dat?
Het begin van de lente
Ondertussen is het 2 maart, het vriest dat het kraakt en sinds ik aan dit stukje begonnen ben valt er zelfs redelijk wat sneeuw naar beneden. Toch merk ik dat de lente eraan komt. Want de vogels lijken een beetje loops. Dat is niet het goede woord, ik weet het. Maar ik ben even te lui om het op te zoeken. Wat ik bedoel: ze hebben zin in seks. Vooral de koolmezen. Die zitten de hele tijd achter elkaar aan. Of anders zijn het vreselijke ruziemakers. Dat kan natuurlijk ook. Het is niet omdat je er goed uit ziet, dat je ook een leuk karakter hebt.
Misschien maken ze hier wel een nest, wanneer het weer beter wordt. Dan kan ik straks kijken hoe de eitjes uitkomen en hoe de jongen leren vliegen.
Ik hou u op de hoogte!
Prachtige foto’s, Tine!
En schrijven kan je als de beste, maar dat weet je wel, niet?
Bloos. Dankjewel, Mieke!