Ik krijg er niet genoeg van om door de tuin te dwalen.
Elke dag is er iets nieuws te zien.
Planten die er gisteren nog niet waren groeien je vandaag boven het hoofd, de mamones chinos zijn plukrijp en ergens is een boom omgevallen. Er scharrelt, fladdert of kruipt altijd wel iets rond en hoe zou het nog zijn met de pijlgifkikkers tussen mijn bromelia’s?
Als ik in een bijzonder hoopvolle bui ben, ga ik ook even langs de orchideeën die ik van de Echtgenoot heb gekregen. We hebben ze uitgezet op de ideale boomstam – warm, vochtig, in de schaduw en met voldoende ruimte voor hun luchtwortels. Perfectie, al zeg ik het zelf. Wie weet of ze zich eindelijk verwaardigen om een keer te bloeien, drie jaar na adoptie. (Spoiler: dat doen ze niet, de krengen.)
Ik vergeet bij al dat ronddwalen steevast om mijn laarzen aan te doen.
Ik heb er geen idee van waar ze zijn, wie weet zit er een vies beest in en oh god het is te warm voor rubber.
Ik ben, kortom, te lui om ze te halen.
Dus ik trek er voor de zoveelste keer op mijn teensletsen op uit.
De Echtgenoot krijgt er een punthoofd van.
Het is niet zonder gevaar om nagenoeg blootsvoets door een tropische tuin te banjeren.
Er zitten allerlei beesten die het ongetwijfeld op mijn leven hebben gemunt. Kogelmieren, lanspuntslangen en schorpioenen (al heb ik die laatste nog nooit in de tuin, maar des te meer in huis gezien). Boa’s, bananenspinnen en de Aziatische tijgermug.
En vorige week vond een van onze buren de eieren van een kaaiman, 100 meter verderop langs de rivier. Er waren er nog drie intact, de rest was uitgekomen. Nu weet ik niet hoeveel eieren een kaaiman (of kaaivrouw, in dit geval) legt, maar bij een krokodil zijn dat er blijkbaar 35. Ik vrees dat mijn teensletsen daar geen afdoende bescherming tegen bieden.
Toch is die lieflijke lokale fauna niet het grootste gevaar.
Mijn grootste vijand ben ik namelijk zelf: ik ben zowat de minst stabiele persoon ter wereld – en dat bedoel ik geheel letterlijk, dankjewel. Ik heb vast wel ergens een zwaartepunt, zoals iedereen. Maar ik heb het vooralsnog nog niet ontdekt. Doe daarbij nog een ondergrond vol putten en bulten en een flinke portie modder en we hebben alle ingrediënten voor een rampenscenario.
Ik koester de illusie dat het allemaal niet veel uitmaakt.
Dat mijn teensletsen even slipvast zijn als mijn laarzen. Dat ik de oneffenheden in de ondergrond misschien wel sneller opmerk door het dunne zooltje dan met die lomple kloefers. En dat mijn onbeschermde tenen mij als extra grijpers enige houvast zullen bieden bij het volgende uitglij-débacle.
En dus ploeter ik dapper voort.
De modderkleren neem ik er wel bij.