paradijs

Het paradijs is niet perfect.

Dat viel te verwachten: perfectie is niet des mensen en zou bovendien maar al te snel gaan vervelen. Alles benoemen wat het hier paradijselijk maakt is onbegonnen werk, dus laat ik het maar samenvatten met schoonheid, warmte, lekker eten en de liefste mensen ter wereld – niet noodzakelijk in die volgorde. De luttele tekortkomingen wil ik wel even voor u opsommen:

• Er zitten vervelende beesten. Muggen voornamelijk, maar ook zand- en andere vlooien.
• Er zitten nog andere vieze beesten. Kakkerlakken. Slangen. Grote spinnen.
• Een internetverbinding varieert van onbestaand tot volkomen onbetrouwbaar.
• Het stikt van de zielige, uitgemergelde en door schurft en andere ziektes aangevreten katten en honden die bij iedereen en niemand horen en je hart breken.
• De oorspronkelijke bewoners zijn verjaagd of verworden tot een bezienswaardigheid ter vermaak van toeristen.
• De rijkdom is schandelijk ongelijk verdeeld.
• Je moet er onherroepelijk ooit weg.

Met sommige van die tekortkomingen leert een mens leven.

Meer zelfs: ze maken het bestaan van het paradijs draaglijk. Nooit gedacht dat een jeukende muggenbeet zo kon bijdragen aan je relativeringsvermogen. Andere zijn moeilijk of niet te verteren. Ze zorgen er hoogstens voor dat het afscheid iets minder pijnlijk wordt.

omslag

Zomaar een beeld

Ik heb er geen foto’s van, dus u zult me op mijn woord moeten geloven.

Zes palen en tien stukken oud zeil, waarschijnlijk verzameld uit aangespoeld afval. Dat is het volledige huis. De huisraad bestaat grofweg uit een bed van twee aangevreten matrassen die met een koord vastgebonden zitten op een bouwsel van stokken en een plank, drie verroeste koelkasten zonder aansluiting (er is geen elektriciteit), een vrachtwagenband gevuld met verkoold hout die dienst doet als keuken, twee vaten die het regenwater van het zeildak opvangen (er is geen stromend water) en nog een stuk of wat rondslingerende spullen. Tussen een van de palen en palmboom hangt een touw met daaraan vier kledingstukken, de volledige inhoud van de kleerkast. Rond de woning lopen schuwe, magere honden en een handvol kippen tussen de boot en de visnetten.

Ik sta op het terrein van een gigantische finca, aan wat een van de meest paradijselijke stranden van Colombia zou kunnen zijn. De schatrijke eigenaars zijn er niet. Die hebben zich teruggetrokken in een van hun vele andere woningen, ergens aan een luxestrand of in de grootstad. Hun eigendom aan zee hebben ze achtergelaten onder de hoede van een oude bediende, die zo goed en zo kwaad als het kan, probeert om de boel overeind te houden met het minimumloon dat ze hem betalen. Aan de rand van het terrein worden de oorspronkelijke bewoners van het gebied gedoogd: de indiaanse vissers. Zij leven onder het zeildoek en sleuren hun gammele vissersboten dag na dag de woeste zee in, in de hoop voldoende buit binnen te halen om enigszins te overleven.

Het paradijs en de hel liggen soms heel dicht bij elkaar.

Gabo

Zodra we de provincie Magdalena binnenrijden, zie ik ze: de gele vlinders.

Overal fladderen ze rond, boven de weg, tussen de bomen, onder de wielen van honderd vrachtwagens. Ik word overvallen door een vreemde nostalgie, een soort heimwee naar dit warme, tropische land dat ik – zoals zovelen uit ons koude thuisland – enkel ken dankzij de boeken van Gabriel García Márquez. Ik wou dat ik ze opnieuw voor het eerst kon ontdekken, hun prachtige verhalen ontrafelen en proeven van de ongeëvenaarde zinnen. Maar dat kan niet, dus neem ik me voor om ze te herlezen, liefst in het Spaans. Er is nog wel plaats voor een stapeltje boeken in de rugzak.

Onze eerste stop in Magdalena is Aracataca (oftewel: Macondo), het geboortedorp van Gabo. Het is een bevreemdende ervaring. Bloedheet is het er. Niet het soort warmte van een zuiders vakantieoord of van een occasionele hittegolf thuis. Het is erger. Vele malen erger. Het is soort hitte dat je verlamt. Dat het begrip ‘zweten’ een totaal nieuwe invulling geeft. Dat je warm en slaperig maakt, en plakkerig.

Op zich stelt Macondo niet veel voor. Het is een stoffig, godvergeten stadje dat verloren gelegd lijkt tussen gigantische bananenplantages en waar iedereen vooral probeert om de dag heelhuids door te komen met een minimum aan lichaamsbeweging. De mensen zijn er – zoals overal in Colombia – ontzettend vriendelijk en behulpzaam, dat ene restaurant waar ze ons ongegeneerd het dubbel aanrekenen niet te na gesproken. Het mooi gerestaureerde geboortehuis van García Márquez vormt het enige hoogtepunt. Hieronder zie je waarom.

 

IMG_4567 (600x800)   IMG_4568 (800x600)

IMG_4571 (600x800)   IMG_4844 (800x442)

Ondanks de hitte, een aanrader!

 

Ontnuchtering

Of de soldaten en de agenten er in mijn land net zo uitzien, wil hij weten, met net zulke uniformen? Hij is elf en klein voor zijn leeftijd.

Ik zeg dat de agenten er bij ons helemaal anders uit zien – geen camouflagepakken en zo – en dat in België eigenlijk weinig tot geen militairen op straat rondlopen. Hij begrijpt het niet.

Hoezo geen militairen op straat? Hebben we dan geen leger?

Toch wel, zeg ik. Maar die hebben speciale oefenterreinen. Ze lopen niet in de stad rond, niet op het strand en niet langs de wegen. Dat is niet nodig, want bij ons is er geen guerrilla.

Hij zucht en er komt iets dromerigs in zijn blik.
Oh, zegt hij. Wat moet dat fijn zijn, geen guerrilla.

 

IMG_5022 (800x600)